Versterkings- en Opleidingstroepen

Na de mobilisatie van augustus 1939 wordt de opleiding van officieren, onderofficieren en soldaten grondig aangepast aan de nieuwe noden van het gemobiliseerde leger. In vredestijd stonden de verschillende regimenten en korpsen van het actieve leger zelf in voor de opleiding van elke nieuwe lichting dienstplichtigen (oftewel miliciens). Elke lichting (oftewel klas) dienstplichtigen werd in twee gedeeld; diegenen geboren in de eerste helft van het jaar werden opgeroepen in februari en moesten in maart hun eenheid vervoegen om er hun opleiding aan te vangen, diegenen die geboren waren in de tweede helft van het jaar werden in augustus opgeroepen om in september hun opleiding te starten. Omdat na de afkondiging van Fase A van het mobilisatieplan op 26 augustus 1939 de gemobiliseerde regimenten van het actief leger hun vredesvoet kazerne onmiddellijk moeten verlaten om hun gevechtsstellingen in te nemen, kunnen zij deze opleidingstaak niet langer op zich nemen. De in februari opgeroepen dienstplichtigen kan de klas ’39 zijn praktische volledig opgeleid en vertrekken samen met hun regiment naar de gevechtsstellingen. Voor de dienstplichtigen die behoren tot de tweede helft van de klas ’39 moest snel een oplossing worden gevonden. Er werd overgegaan tot de oprichting van een Aanvullings- en Opleidingsdepot (oftewel AOD) per actieve divisieElk actief infanterieregiment van de divisie moest vervolgens kaderleden leveren voor de oprichting een opleidingsregiment waar de dienstplichtigen behorende tot de tweede helft van de klas ’39 zullen worden in samengebracht

Gezien de mobilisatie bleef duren moest al gauw ook een meer gestructureerde oplossing gevonden worden voor de opleiding van de dienstplichtigen behorende tot de eerste helft van de lichting ’40 die in februari 40 zullen worden opgeroepen. In maart 1940, vlak voor de aankomst van deze dienstplichtigen, worden de AOD’s omgevormd tot Versterkings- en Opleidingscentra (VOC’s) en krijgen de opleidingsregimenten een eigen nummer. De nummering van de Versterkings- en Opleidingsregimenten komt overeen met het nummer van het actieve regiment waarvoor de rekruten en aanvullingen bestemd zijn, plus 50. Zo is bijvoorbeeld meteen duidelijk dat het 51Li het Versterkings- en Opleidingsregiment is van het 1Li. Bij de miliciens van de klas ’40 zouden bij de start van de vijandelijkheden op 10 mei de van eerdere mobilisatie vrijgestelde reservisten gevoegd worden. Het ging hier om militairen die omwille van een vrijstelling in de loop van de tweede helft van 1939 terug naar huis gestuurd werden, of om diverse redenen nog niet onder de wapens geroepen werden. Ook deze groep militairen moest eerst nog een korte heropfrissing van hun militaire vaardigheden krijgen vooraleer ze in versterking van hun respectievelijk regiment konden worden gestuurd.

Bij de VOC’s van de infanterie werd ook een Compagnie Instructie C47, een Compagnie Instructie mortieren en een Schoolcompagnie gevoegd. De schoolcompagnies werden samengesteld uit kandidaat-reserveofficieren en kandidaat-reserveonderofficieren, aangevuld met de oudste leerlingen van de Cadettenscholen van Namen en Saffraanberg wanneer deze bij de afkondiging van Fase E van het mobilisatieplan op 10 mei 1940 ontbonden werden. Bij de andere VOC’s zijn de schoolcompagnies, schoolbatterijen en schooleskadrons aangehecht bij de regimenten. Bij de afkondiging van fase E van het mobilisatieplan, worden ook de divisiedepots overgeheveld naar de Versterkings- en Opleidingscentra. In totaal zouden de VOC’s zo’n 70.000 militairen tellen.

Ook de Koninklijke Militaire School te Brussel en de School voor Onderluitenanten te Namen sloten hun deuren. Het grootste deel van het kaderpersoneel vertrok naar de gemobiliseerde eenheden. Elk wapen kreeg een Opleidingscentrum voor Onderluitenanten waar kandidaat beroepsofficieren en reserveofficieren samen opgeleid werden. Het geheel van deze opleidingscentra staat onder bevel van Luitenant-generaal baron Vinçotte.

Tot slot werd ook voorzien om bij een algemene mobilisatie alle overgebleven jonge mannen tussen 16 en 35 jaar oud, die tot dan toe door leeftijd of vrijstelling van legerdienst nog niets met het leger te maken hadden, onder te brengen in een aantal rekruteringscentra. Deze geïmproviseerde inspanning zou ongeveer 100.000 jongeren op de been brengen. Deze jongeren werden op geheel geïmproviseerde wijze opgevangen door vier opvangcentra en vervolgens, vaak op eigen houtje, naar één der rekruteringscentra in Zuid-Frankrijk doorgestuurd.