Cavalerie

De Lansiers, Jagers te Paard en Gidsen leveren enerzijds de gemotoriseerde eenheden van het cavaleriekorps en anderzijds de verkenningstroepen van de infanteriedivisies.  De actieve regimenten van het cavaleriekorps werden gemotoriseerd tussen 1937 en 1938. Bij mobilisatie worden de actieve regimenten aangevuld met reservisten van de klas ’38 die hun diensttijd al volbrachten bij de gemotoriseerde cavalerie. Deze eenheden verplaatsen zich in hoofdzaak per motorfiets en beschikken daarnaast over een klein aantal pantserwagens.

De Belgische cavalerie werd eind jaren 30 volledig gemotoriseerd.

De oudere reservisten, die hun legerdienst nog deden bij de cavalerie te paard, worden gebruikt voor het samenstellen van de divisietroepen van de beide cavaleriedivisies en voor de verkenningseenheden van de infanteriedivisies. Deze laatste eenheden verplaatsen zich per fiets omdat er enerzijds onvoldoende moto’s te beschikking waren om deze verkenningseenheden mee uit te rusten en anderzijds er onvoldoende paarden konden worden opgeëist om deze reserve-eenheden opnieuw van paarden te voorzien. Zelfs al waren er genoeg moto’s, het was een onmogelijke taak om al de reservisten alsnog een opleiding moto te laten volgen daar waar toentertijd de meeste Belgen wel overweg konden met een fiets. De infanteriedivisies van het actieve leger en eerste reserve werden versterkt met een wielrijderseskadron, de infanteriedivisies van tweede reserve werden versterkt met een wielrijdersgroep.

Bij het Cavaleriekorps zijn vier regimenten Karabiniers-Wielrijders (oftewel Cyclisten) aangehecht. Ook bij deze eenheden is de fiets het voornaamste vervoermiddel, hoewel de Cyclisten dan weer traditioneel bij de infanterie horen.

Het enige tankeskadron dat ons leger rijk is, wordt gevormd door een klein detachement Lansiers en Gidsen.