Defensiepolitiek

België, een neutraal land?

Om de gebeurtenissen van mei 1940 naar behoren te begrijpen, moet je terug tot de start van de Eerste Wereldoorlog.

In 1914 was de verdediging van ons land uitgebouwd als een verdediging in de diepte waarbij het veldleger zou terugtrekken tot binnen de Versterkte Positie Antwerpen om hier de komst van de geallieerde legers af te wachten. België was immers een neutraal land en die neutraliteit werd gewaarborgd door de Europese grootmachten. Om dit plan te realiseren, waren rond Antwerpen, Namen en Luik sinds 1860 enkele tientallen grote forten gebouwd.

Net na de Eerste Wereldoorlog ging de Belgische politiek op zoek naar een nieuwe definitie van die neutraliteit. Vooreerst was de verdediging in de diepte een fiasco gebleken. Daarenboven werd de tussenkomst van het Britse leger in augustus 1914 als ontoereikend bestempeld. De Britse regering had een veel te kleine troepenmacht naar het vasteland gestuurd om de Belgische neutraliteit te herstellen. In de sfeer van de overwinning, werd in 1920 dan ook een militair samenwerkingsakkoord afgesloten tussen Parijs en Brussel. Dit akkoord zou relevant blijken tot het Verdrag van Locarno van 1925. In dit verdrag werden de nieuwe grenzen van Duitsland bevestigd en gaven onze oosterburen hun akkoord om het Rijnland niet van eigen troepen te voorzien. De vrede in Europa leek gewaarborgd.

Albert Deveze

De Liberale Minister van Landsverdediging Albert Devèze (rechts).

In ons land ontstonden twee opinies omtrent het juiste verdedigingsplan die diametraal tegenover elkaar kwamen te staan.

De liberale minister van landsverdediging Albert Devèze was de energieke voorstander van een integrale verdediging van het grondgebied, gesteund op een sterke verdediging langsheen de oostgrens. Deze strategie was de reflectie van zijn overtuiging dat België en Frankrijk onafscheidelijk met elkaar verbonden dienden te blijven op het militaire vlak en het Waalse grondgebied even krachtdadig diende verdedigd te worden.

De tegenpool van deze visie werd gevormd door stafchef Luitenant-generaal Emile Galet en zijn latere opvolger Luitenant-generaal Prudent Nuyten. Galet en zijn aanhangers binnen de krijgsmacht waren de mening toegedaan dat een statische verdediging van het grensgebied gedoemd was tot falen. Volgens deze militairen was de enige juiste strategie een elastische verdediging van het grondgebied waarbij terrein kon ingeruild worden voor tijd om alzo de meest gunstige voorwaarden te creëren voor een interventie van de geallieerden. Deze visie vond enige aanhang bij een fractie van de Vlaamse politici die niet wou dat de “eigen” soldaten voor het behoud van Waals grondgebied zouden sneuvelen en tevens een veel minder op Frankrijk gericht beleid wou.

Albert Devèze werd voor een tweede keer Minister van Landsverdediging tussen 1932 en 1936. In die periode werden zowel de Ardeense Jagers als ook de Grenwielrijders opgericht en ging de regering over tot het bouwen van drie nieuwe forten rond Luik. het uitgraven van het nieuwe Albertkanaal en de aanleg van honderden bunkers doorheen de provincies Antwerpen, Limburg, Luik en Luxemburg.

Bij het aantreden van Koning Leopold III in 1934 woedde het conflict tussen de clans rond Albert Devèze en Prudent Nuyten in alle hevigheid.  Devèze wees er de nieuwe vorst op dat hij ontslag zou nemen indien de stafchef zijn oppositie tegen een verdediging langsheen de grens zou voortzetten.  De diplomatiek werd echter steeds meer ongerust over een mogelijks voortbarige interventie op ons grondgebied door het Franse leger en zo liep de spanning tussen de beide strategische visies nog verder op.  Met horten en stoten werd tussen 1934 en 1936 besloten tot een uitbreiding van het leger en een verdere modernisering van de bewapening.

Uiteindelijk in 1936 besliste de nieuwe regering van Eerste Minister Paul Van Zeeland dat de enige kans om het land te onttrekken aan een nieuw conflict bestond in het voeren van een strikte neutraliteitspolitiek.  Deze strikte zelfstandigheidspolitiek zou ondersteund worden door een verdediging van alle landsgrenzen, een verlenging van de dienstplicht die moest toelaten om een nog grotere krijgsmacht uit te bouwen en nieuwe zware investeringen in bewapening en defensieve middelen.

Op krampachtige wijze bleef ons land geloven in een zelfstandige koers tot de vooravond van de Duitse inval.  Bij de mobilisatie van augustus 1939 werd het leger zorgvuldig verdeeld over de vier windstreken.  Overleg met de Franse, Britse en Nederlandse staven was er slechts in beperkte mate en vond discreet plaats.  Het Franse leger plande op zijn linkerflank een opmars die aanvankelijk tot aan de Schelde en vervolgens tot aan de Dijle zou reiken, maar dat gebeurde zonder openlijke assistentie van de Belgische regering.  België was op 9 mei 1940 nog steeds een neutraal land.